Moerdijk verdwijnt. 't Haantje werd al eerder van de kaart geveegd. 'We hadden ons nieuwe huis net één jaar'
In dit artikel:
Het plan om het dorp Moerdijk te laten verdwijnen roept herinneringen op aan eerdere gevallen waarin hele buurtschappen plaatsmaakten voor defensie of waterbouw: het verdwijnde ’t Haantje bij Leeuwarden en de tientallen (later honderd+) woningen tussen Harlingen en het Bildt die moesten wijken voor dijkversterking.
’t Haantje, een klein buurtschap van 26 huizen en een café langs de N357 tussen Koarnjum en Jelsum, lag op slecht een kilometer van de startbaan van Vliegbasis Leeuwarden. Bewoners als Hanneke (64) en Andries (68) Engbrenghof groeiden er op met het constante geraas van Starfighters en later F‑16’s. In de jaren tachtig bleken nieuwe regels rond geluidsoverlast doorslaggevend: gebieden waar het geluid boven 65 Kosten eenheid uitkwam mochten niet langer bewoningswaardig worden verklaard. Isolatie van de oude huizen was geen haalbare oplossing, waarna provincie, gemeente en Defensie besloten de woningen op te kopen en te slopen — tegelijk bood dat de mogelijkheid de N357 te verbreden.
Om de bewoners elders onder te brengen werden twee nieuwe woonstraten aangelegd in Koarnjum en Jelsum; Hanneke en Andries verhuisden naar Jelsum. De verhuizing bracht betere isolatie en rust, maar ook teleurstelling over hoe de afhandeling verliep: veel bewoners moesten een nieuwe hypotheek afsluiten en de financiële tegemoetkoming was beperkt (in hun geval een verhuisbijdrage van 10.000 gulden). Wat hen vooral is bijgebleven is het gebrek aan warmte en menselijke aandacht vanuit de gemeente; hun advies voor vergelijkbare operaties is dan ook om de getroffen mensen menselijker te behandelen.
De dijkverhalen langs de Friese kust laten zien hoe ingrijpend dergelijke ingrepen kunnen zijn. Rond Koehool bestond vroeger een vrijgevochten vissersgemeenschap die met boten over de dijk naar het Wad trok. Onderzoeker Gerryt Bouma legt uit dat voor de aanleg van de Afsluitdijk en later de naoorlogse dijkverhogingen (als reactie op de Watersnoodramp van 1953) veel huizen moesten verdwijnen: in totaal werden ruim honderd woningen gesloopt, vooral in de jaren dertig en de jaren zeventig, met grote impact op meerdere honderden mensen en uitgebreide gezinnen. De dijk moest op veel plekken enkele meters hoger en breder worden, waardoor huizen op waterschapsgrond vaak onherroepelijk weg moesten.
Soms kreeg de gesloopte gemeenschap compensatie in de vorm van nieuwbouwwijken elders (bijvoorbeeld huizen in Sexbierum). Een deel van de bebouwing werd bewust niet herbouwd omdat de nieuwe dijkvoet anders kwam te liggen; een enkele woning werd zorgvuldig gedemonteerd en herplaatst, zoals één huis dat uiteindelijk bij het Zuiderzeemuseum in Enkhuizen terechtkwam. Bouma wijst er bovendien op dat veel huizen oorspronkelijk dicht bij de dijk stonden omdat men destijds mensen nabij de zeewering wilde hebben als een soort vrijwillige dijkwacht.
De verhalen van ’t Haantje en Koehool tonen dat het afbreken van dorpen om ruimte te maken voor infrastructuur of waterveiligheid niet alleen technische en financiële keuzes zijn, maar diepe sociale en culturele consequenties hebben. Voor gemeentes die nu bewoners elders moeten plaats laten maken — zoals in Moerdijk — is de les duidelijk: zorgvuldige, menselijke communicatie en eerlijke compensatie zijn minstens zo belangrijk als de beleidsmatige motieven achter zulke harde besluiten.