Moerdijk verdwijnt: buurtschap 't Haantje in Friesland werd al eerder van de kaart geveegd: 'Hadden ons huis net een jaar'

woensdag, 12 november 2025 (21:12) - Leeuwarder Courant

In dit artikel:

Het bericht over de mogelijke opheffing van het Noord-Brabantse Moerdijk roept herinneringen op aan twee eerdere gevallen waarin dorpen en buurtschappen moesten wijken voor overheidsprojecten: ’t Haantje bij Leeuwarden en de visserskoming Koehool tussen Harlingen en het Bildt.

’t Haantje was een kleine buurtschap van 26 woningen en een café langs de N357 tussen Koarnjum en Jelsum, op een steenworp afstand van de landingsbaan van Vliegbasis Leeuwarden. In 1989 werden de huizen ontruimd en gesloopt omdat geluidnormen (maximaal 65 Kosten) en nieuwe milieuregels permanante bewoning niet toelieten. Tegelijk gebruikte overheid en provincie de kans om de N357 te verbreden; gemeente, provincie en Defensie vonden in de sanering een praktische oplossing. Bewoners zoals Hanneke (64) en Andries Engbrenghof (68) verhuisden naar nieuwbouwwoningen in Jelsum en Koarnjum, maar niet zonder wrok: beloften van “gratis huizen” waren volgens hen onjuist — de vergoedingen waren beperkt (een verhuisbijdrage van 10.000 gulden) en men moest opnieuw een hypotheek afsluiten. Materiële compensatie was krap en ook het sociale verlies groot: alle huizen waar Hanneke had gewoond zijn verdwenen, alleen de oude bistro bleef staan. Hun belangrijkste aanbeveling aan bestuurders die dorpen opdoeken: behandel mensen met meer menselijkheid.

Het tweede voorbeeld betreft Koehool, een voormalige visserscommunity langs de kust tussen Harlingen en het Bildt. Historisch trokken bewoners hun boten over een lage dijk naar het Wad om haring te vangen; ze vielen administratief onder omliggende dorpen maar hadden een eigen identiteit. Toen de Afsluitdijk werd aangelegd en na de Watersnoodramp van 1953 de zeeweringen op deltahoogte moesten worden gebracht, werden delen van de dijk bij Koehool met enkele meters verhoogd. Dat vereiste een bredere dijkvoet en leidde in twee fasen — vooral in de jaren dertig en zeventig — tot de sloop van ruim honderd woningen, wat honderden mensen trof. Sommige huizen stonden op grond van het waterschap en konden daarom zonder veel inspraak worden verwijderd; bewoners waren zich vaak van dat risico bewust. Voor vertrekkers werden vervangende woningen gebouwd, onder andere in Sexbierum. Een beperkt aantal woningen bleef behouden doordat de nieuwe dijk op sommige plekken verder van de kust kwam te liggen; één gesloopt huis werd zelfs zorgvuldig ontmanteld en herbouwd bij het Zuiderzeemuseum in Enkhuizen.

Beide voorbeelden tonen hoe infrastructurele of veiligheidsmaatregelen gemeenschappen kunnen ontwortelen: praktische en financiële oplossingen bestonden vaak, maar het emotionele verlies en de ervaren kille afhandeling bleven hangen. Historisch onderzoeker Gerryt Bouma en betrokkenen zoals Lieuwe Heeringa benadrukken dat veel huizen nu al verdwenen zijn, waardoor grootschalige herhaling bij toekomstige dijkverhogingen onwaarschijnlijk lijkt. De verhalen geven wel een waarschuwing mee aan beleidsmakers die nu of straks opnieuw hele dorpen moeten verplaatsen: aandacht voor menselijke aspecten, duidelijke communicatie en fatsoenlijke compensatie zijn cruciaal.