Lidstaten hebben in de EU minder macht wanneer de EU zelf belastingen int
In dit artikel:
De discussie over de meerjarenbegroting 2028–2034 draait minder om een plotselinge machtsgreep van Brussel dan om een eeuwenoude vraag: wie betaalt en wie beslist in de EU? Historisch begint die vraag bij de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal (EGKS), een samenwerkingsvorm van zes landen na de Tweede Wereldoorlog die industriële macht ontwapende en beheer over bepaalde belastingen buiten nationale regeringen plaatste. Dat precedent toont dat Europese instellingen wel degelijk directe inkomsten kunnen hebben.
In de vroege jaren zeventig onderzochten financiële specialisten of de Gemeenschappen zichzelf deels konden financieren via ‘eigen middelen’. Hun berekeningen wezen uit dat een zogenoemde opcent op de btw — ruwweg 0,5–1 procent, meestal 0,6 procent — voldoende structureel inkomen zou leveren. Voordelen waren onder meer geringe last voor burgers, eenvoud en het versterken van Europese beleidsmogelijkheden. Tegelijk bood de uitvoerende rol voor nationale belastingdiensten een ontsnappingsroute voor lidstaten: wie belasting int, wil invloed houden op het beleid.
Nu, vijftig jaar later, is het spel verschoven omdat het EU-budget aanzienlijk is gegroeid. De Commissie wil daarom opnieuw meer gebruikmaken van eigen inkomsten in plaats van uitsluitend hogere nationale bijdragen. Dat leidt tot felle kritiek en beschuldigingen van een ‘ongekozen’ Brussel, maar die retoriek negeert dat het voorstel binnen de bestaande verdragskaders past en dat de kernkwestie al decennia hetzelfde is: de verdeling van macht tussen Europese instellingen (Commissie, Europees Parlement) en nationale regeringen.
Ursula von der Leyen staat symbool voor die controverse, maar handelt volgens de bevoegdheden die het Verdrag verleent. Tegelijk voeren nationale parlementen en regeringen oppositie tegen extra lidstaatbijdragen, waardoor de Commissie zoekt naar alternatieve inkomsten. De onderhandelingen over bedragen én financieringsvormen lopen nog en richten zich op zowel uitgavenprioriteiten als op hoe die te bekostigen — met implicaties voor soevereiniteit en beleidsinvloed. Lidstaten werken ondertussen aan compromissen zodat de volgende meerjarenbegroting op tijd kan ingaan.
Kortom: het debat is minder een plotselinge machtsovername dan een voortzetting van een structureel vraagstuk binnen de EU — hoe je een groeiend gezamenlijk beleid betaalbaar en legitiem maakt zonder het nationale draagvlak te verliezen.