Katoen heeft een motief van tegendraadsheid
In dit artikel:
Katoen begon zijn lange reis als kostbare, handbeschilderde stof in India, waar in de zeventiende eeuw de kunst van het bedrukken met veelkleurige motieven — de zogenaamde sits — hoogontwikkeld was. Europeanen brachten die stoffen mee, eerst als handelswaar om in Azië mee te ruilen, later als geliefd textiel voor bedden en kleding van de gegoede klasse. In Nederland raakte katoen zo geleidelijk ingeburgerd, aanvankelijk als luxeartikel.
De vraag naar gekleurde katoen nam flink toe en tegen het eind van de zeventiende eeuw ontstonden overal in Europa katoendrukkerijen die probeerden Indiase technieken na te bootsen. Dat verliep moeizaam: pas halverwege de achttiende eeuw waren Europese verftechnieken voldoende ontwikkeld. Kort daarna zette de industriële revolutie de productie van katoen definitief in een hogere versnelling. Spinnen en weven werden als eerste ambachten gemoderniseerd; katoen bleek makkelijk te verwerken en geschikt voor massaproductie. Historicus Sven Beckert plaatst katoen centraal in het ontstaan van een mondiale kapitalistische economie: de nieuwe textielfabrieken voedden vraag en aanbod en veranderden arbeidsstructuren ingrijpend.
Die industrialisatie had echter ook een donkere kant. Om aan de enorme behoefte aan ruwe katoen te voldoen werden methoden ontwikkeld om productie te versnellen — denk aan de cotton gin — en het aantal tot slaaf gemaakte mensen in het Amerikaanse Zuiden explodeerde. Slavenarbeid en later vormen van extreme uitbuiting maakten katoenproductie buitengewoon winstgevend voor fabriekseigenaren en handelaren, maar tot grote menselijke kosten. Ook nu nog werken veel mensen in katoenteelt en -verwerking onder zware, onveilige omstandigheden en tegen lage lonen; moderne vormen van dwangarbeid en illegale praktijken blijven wereldwijd moeilijk te kwantificeren.
Voor consumenten brengt katoen een moreel dilemma. Als natuurlijke vezel heeft katoen voordelen boven synthetische alternatieven zoals polyester: geen microplastics, minder afhankelijkheid van fossiele grondstoffen en betere recycleerbaarheid. Tegelijkertijd zijn er bezwaren over landgebruik, waterverbruik en pesticiden. Populaire cijfers over extreem watergebruik (wel eens 20.000 liter per kilo genoemd) blijken omstreden; recent onderzoek noemt eerder rond 9.000 liter, waarvan een groot deel regenwater. Het gebruik van pesticiden en kunstmest is vooral problematisch bij goedkope, ongecertificeerde katoen.
Praktische conclusies voor consumenten: de meeste positieve impact maak je door minder te kopen en kleding langer te dragen. Tweedehands aanschaffen en investeren in hoogwaardige, duurzaam gemaakte kleding verlengen de levensduur van producten. Bij wassen verliest katoen vezels, maar dit levert geen microplasticvervuiling op; toch helpt zuinig wassen en milde reiniging de kleding langer mooi te houden. Voor wie zeker wil zijn van betere sociale en milieupraktijken zijn certificeringen als BCI (Better Cotton Initiative) en GOTS (Global Organic Textile Standard) nuttige richtlijnen, al blijft ook daar kritiek en variatie in standaarden bestaan.
Culturele nevenpunten: de Nederlandse geschiedenis van katoen heeft sporen nagelaten in streekdrachten (Friese sitsen blijven in musea schitteren) en in taal (de uitdrukking “geef hem/haar van katoen” kent uiteenlopende mogelijke herkomsten). Het materiaal verbindt dus ambacht en mode met koloniale handel, industriële innovatie en lange schaduwlijnen van uitbuiting — een verhaal dat doorwerkt tot in onze moderne keuzes over wat we dragen en kopen.