Het Googledossier van Bob lijkt angstvallig veel op het Stasirapport van zijn moeder Sabine uit Leeuwarden

zaterdag, 29 november 2025 (09:43) - Leeuwarder Courant

In dit artikel:

Sabine Hardus (74) stond jarenlang onder intensieve observatie van de Oost-Duitse Staatsveiligheidsdienst (Stasi). Haar zoon Bob Hardus (42) doorzocht het omvangrijke dossier — ongeveer duizend pagina’s aan kopieën die in haar woonkamer in Leeuwarden liggen — en gebruikte het als vertrekpunt voor zijn boek De prijs voor privacy. Het verhaal koppelt het persoonlijke Stasi-verleden van Sabine aan de hedendaagse controle door grote technologiebedrijven.

Waarom Sabine werd gevolgd is nooit helemaal helder: aanwijzingen waren mager — vriendschappen met westerse contacten, deelname aan discussiegroepen en een handtekeningenactie voor de dissidente artiest Wolf Biermann — maar dat was genoeg voor de Stasi om haar vanaf 1976 tot ongeveer vier jaar te monitoren. De dienst legde tot in detail een persoonlijk profiel aan: schoolrapporten, de inrichting van haar appartement, vertaalde liefdesbrieven van haar latere man Hans en plannen om microfoons in muren te plaatsen. De Stasi zette ook informanten (inoffizielle Mitarbeiter) in om haar vertrouwen te winnen en technieken toe te passen om iemands werk- en privéleven te ondermijnen — een tactiek die in het dossier als een soort “ontbinding” van iemands bestaan wordt beschreven. Haar surveillance stopte toen ze trouwde en naar Nederland vertrok; vaak werd mensen die lastig waren juist vertrek toegestaan.

In Nederland bouwde Sabine een nieuw leven op als filosofiedocente bij scholengemeenschap Piter Jelles in Leeuwarden, waar ze decennialang lesgaf, filosofiecafés organiseerde en leerlingen meenam in haar Stasi-verhaal. De dossiers bleven zichtbaar voor haar leerlingen; haar zoon kreeg al op jonge leeftijd het aanvraagformulier voor de archieven, met de opmerking dat hij er later een boek over zou kunnen schrijven.

Dat boek is geworden tot een breder pleidooi: Bob verbindt het mechanisme van politieke controle door de Stasi met de commerciële surveillance van Big Tech. Kernpunten: de Stasi werkte met honderdduizenden medewerkers (circa 100.000 vaste krachten plus 200.000 informanten) en kon zo duizenden individuen intensief volgen; Big Tech heeft geen vergelijkbaar personeelsprobleem en kan met veel kleinere middelen veel grotere groepen profileren. Cruciaal verschil volgens moeder en zoon is dat Stasi-surveillance onvrijwillig was, terwijl mensen nu vrijwillig veel persoonlijke informatie prijsgeven — Bob noemt dat voor een groot deel zelf-aanlevering van data. Die data worden gebruikt om gedrag te sturen en koopbeslissingen of ideeën te beïnvloeden; het motief van Big Tech is winst, niet staatsbehoud zoals bij de Stasi.

Beide auteurs zien parallellen in werkingsmechanisme en risico’s: profilering, interventie in persoonlijke ontwikkeling en machtsconcentratie. Het debat reikt van concrete zorgen over “dark data” en toegang van private bedrijven tot overheidsinformatie tot filosofische vragen over hoe AI onze werkelijkheid vormt. Sabine pleit vooral voor opvoeding en bewustzijn; Bob roept op tot eisen stellen aan digitale autonomie, en vergelijkt de huidige fase met het vroege stadium van de klimaatcrisis — we weten dat er iets mis is, maar voelen de consequenties nog niet genoeg om massaal te veranderen.

Praktische informatie: De prijs voor privacy is verschenen bij Just Publishers (256 blz., €22,99). Op 22 januari geeft Bob een lezing bij boekhandel Riemer in Groningen. Het verhaal van Sabine illustreert historisch hoe een totalitair regime iemands leven kon verknippen — en dient in het boek als waarschuwing voor de moderne, commerciële vorm van bewaking waar veel Nederlanders zich al vrijwillig aan onderwerpen.