Grote coalitie of een minderheidskabinet? Rob Jetten staat nu al voor zijn eerste grote beslissing
In dit artikel:
Na de verkiezingen van woensdag is er puur cijfermatig feitelijk maar één meerderheidscoalitie mogelijk: D66, VVD, de gefuseerde GroenLinks–PvdA en het CDA. Of zo’n breed kabinet praktisch haalbaar is, is echter twijfelachtig. De partij van Geert Wilders is door andere partijen al uitdrukkelijk uitgesloten, en zowel PVV als D66 eindigden op 26 zetels (definitieve volgorde volgt na telwerk van buitenlandse poststemmen maandag), maar dat verandert niets aan de zetelverdeling.
De uitslag toont dat de vier oorspronkelijke rechtse coalitiepartijen zijn afgestraft; links profiteerde daar niet van, terwijl D66 en CDA terrein in het midden terugwonnen. Dat maakt de formatie vooral een rekensom: welk kabinet levert snel een stabiele meerderheid zonder politieke spelletjes?
Op papier zouden D66–VVD–GL/PvdA–CDA het moeten kunnen vormen, maar praktische hindernissen bestaan. De VVD sloot GroenLinks–PvdA voor de verkiezingen net zo hard uit als de PVV, en verschillen over asielbeleid en kernenergie kunnen de linkervleugel binnen de fusiepartij doen aarzelen. Daarom verdient een minderheidskabinet nader onderzoek: twee plausibele varianten zijn D66–VVD–CDA (centrumrechts) of D66–GL/PvdA–CDA (centrumlinks), waarbij kleinere partijen steun kunnen leveren om een meerderheid te bereiken.
D66-leider Rob Jetten staat voor zijn eerste grote keus: inzetten op een breed meerderheidskabinet met pijnlijke concessies, of kiezen voor een slimmer minoriteitsarrangement dat sneller en realistischer tot regeren kan leiden. Historisch geldt dat de grootste partij niet per se deelneemt aan de regering; dat precedent speelt ook nu een rol in de politieke beeldvorming.